Het Hooggerechtshof van Bogotá heeft op dinsdag 21 oktober het eerdere vonnis tegen voormalig president Álvaro Uribe ingetrokken. Hij was in augustus veroordeeld tot twaalf jaar huisarrest wegens omkoping en getuigenmanipulatie, maar het hof verklaarde dat de bewijslast onvoldoende was en de gebruikte telefoontaps ongeldig waren.
De uitspraak beëindigt voorlopig een van de meest beladen processen in de recente politieke geschiedenis van Colombia. Uribe, die van 2002 tot 2010 regeerde, bleef altijd bij zijn standpunt dat hij slachtoffer is van politieke vervolging. Zijn advocaten overtuigden het hof dat de rechter van eerste aanleg partijdig was en op basis van onrechtmatig verzamelde bewijzen handelde.
De zaak vindt haar oorsprong in 2018, toen een aanklacht van Uribe tegen senator Iván Cepeda werd verworpen en het gerecht vervolgens een onderzoek naar de oud-president zelf startte. Hij werd later beschuldigd van het instrueren van zijn advocaat Diego Cadena om gevangen getuigen om te kopen zodat zij hun verklaringen over vermeende banden tussen Uribe en paramilitaire groepen zouden intrekken. Cadena werd in een afzonderlijk proces tot zeven jaar veroordeeld.
Hoewel Uribe nu juridisch hersteld is, benadrukte het hof dat de aanklagers het recht behouden om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad van Justitie. Dit betekent dat de zaak mogelijk nog jaren zal aanslepen voordat een definitieve uitspraak wordt gedaan.
De beslissing markeert een nieuwe episode in de voortdurende spanning tussen politiek en rechtspraak in Colombia. Voor Uribes aanhangers, binnen zijn partij Democratisch Centrum, betekent het een symbolische overwinning. Voor critici is het een tegenslag in de strijd tegen straffeloosheid van politieke elites. Ongeacht het vervolg blijft de uitkomst van deze zaak bepalend voor de toekomst van de Colombiaanse democratie.